Mijn jongste herinnering loopt heel ver terug: ik was drie jaar. Ik kon niet slapen en stond in mijn kajuit op het bed naar buiten te kijken. Jan, een van de matrozen en tevens de grootste grapjas van het schip, liep langs en zag me staan. Hij duwde het zware schuifraam naar beneden en tilde me uit bed. “Leuk!”, dacht ik blij, “ik mag er uit.”

Van mijn moeder kreeg ik later haar versie te horen. Ze zat met mijn vader en de machinist gezellig in de stuurhut aan de koffie toen Jan met mij op zijn arm binnenkwam. “Vreemd, joh. Ze liep gewoon buiten op het dek”, verklaarde hij met een stalen gezicht. Mijn moeders hevig geschokte gezicht zal ik destijds wel gezien hebben, maar dat kan ik me weer niet herinneren.